What it takes: vijftig jaar Biden in de Amerikaanse politiek

Er is nog een maand te gaan tot de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Trump is met corona opgenomen in het ziekenhuis en zal in ieder geval de komende twee weken geen rallies mogen houden. Het twee debat met Biden gaat voorlopig niet door. Sinds Biden de Democratische kandidaat is, heeft hij een voorsprong op Trump. Hoewel een maand nog lang is en niets ondenkbaar is in dit knotsgekke jaar, durven sommigen stilletjes aan wat er na het tijdperk Trump komt. De Amerikaanse journalist Richard Ben Cramer (1950 – 2013) schreef een vuistdik boek over zes kandidaten in presidentiële verkiezingen van 1988, waaronder Joe Biden, de 77-jarige politieke veteraan en uitdager van Donald Trump.

Tegenstanders van Trump durven langzaamaan te hopen op het einde van het tijdperk Trump, mocht hij van zijn Democratische uitdager Joe Biden verliezen. De rellen, de bijna twee honderd duizend doden, de immer oplopende besmettingsaantallen, de miljoenen werklozen, en de boze tweets beginnen hun tol te eisen op de populariteit van de president. In huidige peilingen staat hij nationaal en in belangrijke swing states al maanden achter op Biden.

Philip Stephens, columnist bij de Financial Times, geeft toe dat we het vier jaar geleden ook al (bijna) allemaal mis hadden maar dat we ons er ook niet op moeten blindstaren: “Circumstances could change, but it would be reckless to ignore the real possibility that Mr Trump will be swept away in an avalanche of angry tweets.”

Ook zijn collega Edward Luce lijkt het niet waarschijnlijk dat Biden dankzij de besmetting van Trump zijn maandenlange voorsprong zal verliezen: “It is hard to believe Mr Biden’s lead is about to miraculously disappear.”

Ook dichter bij huis hield onze eigen Rob De Wijk, hoogleraar te Leiden en oprichter van The Hague Centre for Strategic Studies, recentelijk in een podcast op BNR ook al rekening met de mogelijkheid dat we binnenkort van Trump af zullen zijn.

Nu behoorde ik zelf ook tot die grote groep die Trump vier jaar geleden weinig kans toedichtte dus laat ik voorzichtig zijn. Neem wat ik zeg vooral met een korrel zout. 2020 is een uiterst veelbewogen jaar en de komende vier maanden kan nog van alles gebeuren. Maar voorzichtig optimisme is begrijpelijk en misschien niet eens zo misplaatst.

Joe Biden: vijftig jaar in de politiek

Joseph Robinette Biden Jr. (Scranton, 1947) is een bekende factor in de Amerikaanse politiek. In 1972, kort voor zijn 30ste verjaardag, won hij de race om het senatorschap in zijn thuisstaat Delaware, een functie die hij vervulde tot hij in 2009 vice-president werd onder Obama, tijdens de Democratische voorverkiezingen nog zijn tegenstander. Twintig jaar eerder, in 1988, deed hij ook al een gooi naar het presidentschap. Hoewel hem aanvankelijk veel kansen werden toegedicht zou zijn campagne slechts vier maanden duren: na meerdere beschuldigingen van plagiaat en een wel zeer fantasierijke herinnering van zijn rol in de burgerrechtenbeweging van 1968 trok hij zich terug. Michael Dukakis werd de Democratische kandidaat en verloor een jaar later van George H.W. Bush. Voor zover Biden niet al een reputatie had stomme dingen eruit te floepen (‘foot-in-mouth disease’) had hij dat wel aan deze campagne overgehouden.

What It Takes: standaardwerk over presidentsverkiezingen

Het Amerikaanse journalistieke standaardwerk over presidentiële verkiezingen is What It Takes: The Way To The White House van de journalist Richard Ben Cramer. In het vuistdikke boek van meer dan 1000 pagina’s volgt hij niet alleen de campagnes van Bush en Dukakis maar ook van Bob Dole, Gary Hart, Dick Gephart – en Joe Biden. Het feit dat van deze mannen (want het waren toen inderdaad mannen) alleen Biden nog in de spotlights staan en een gerede kans loopt alsnog president te worden zegt genoeg over diens lange politieke uithoudingsvermogen. Hij richt zich daarbij niet alleen op de campagnes zelf maar wijdt vele pagina’s aan de vroegere levens en politieke carrières van de kandidaten. Hij vraagt zich onder meer af wat hen bezielt om het lange en zware pad naar het Witte Huis af te leggen en wat daarvoor nodig is. Meer dan een boek over politiek is het een boek over de mensen achter de politici.

The great horse race

Ik heb het voorrecht genoten van 2005 tot 2009 Amerikaanse geschiedenis te kunnen studeren aan één van Amerika’s oudste colleges, Washington College in Chestertown, een 18de eeuws dorpje in Maryland. Tijdens de verkiezing van 2008, Obama nam het op tegen McCain, schreef ik, vanuit het perspectief van een Nederlandse student in de VS, een wekelijkse column voor de site van Het Financieele Dagblad. In september wijdde ik een bijdrage aan een discussieavond (‘The Great Horse Race’) met Democratische en Republikeinse campagnestrategen in het enige theater dat Chestertown rijk was, gemodereerd door Richard Ben Cramer, die na zijn pensionering in Chestertown was gaan wonen.

Storytelling

Het centrale thema die avond was storytelling. De Republikeinse strateeg Mike Murphy noemde verkiezingen ‘een opmerkelijk soort showbusiness’ en was – niet geheel toevallig – ook scenarioschrijver in Hollywood. Arnold Schwarzenegger was één van zijn opdrachtgevers. Veel kandidaten konden hun eigen verhaal niet vertellen, ze verzanden in ambtelijke taal of zijn anderszins ongeloofwaardig. De adviseurs en strategen zien het als hun baan dat verhaal wel te vertellen. Het verhaal moet aansluiten op de standpunten en de persoonlijkheid van de kandidaat.

Wat mij sindsdien altijd aan die avond is bijgebleven is de opmerking dat als de kiezers een kandidaat niet ontmaskeren, die kandidaat dat zelf wel doet. Volgens mij leeft er een sterk idee dat Amerikaanse campagnes door en door nep zijn – niet veel meer dan showbusiness. Daar zit zeker een kern van waarheid in. Maar tegelijkertijd kun je de loeizware campagne voor het Witte Huis – die van begin tot eind vaak jaren duurt – onmogelijk faken. Op een gegeven moment, door stress, vermoeidheid of gebrek aan uithoudingsvermogen, laat je zien wie je echt bent. En kiezers hebben daar een neusje voor.

De voorbeelden zijn legio. Veel kiezers vonden Howard Dean al licht instabiel en hij kon in 2004 inpakken nadat hij zich te emotioneel op het podium had geuit. (Terugkijkend is het nu, in het Trump-tijdperk, onvoorstelbaar dat dat voor Amerikaanse kiezers een deal-breaker was.) De Texaanse gouverneur Rick Perry had al geen reputatie een intellectueel zwaargewicht te zijn, maar toen hij tijdens een debat in 2011 tijdens de voorverkiezingen niet kon opnoemen welke drie federale ministeries hij wilde opheffen was dat de druppel. Zulke incidenten bevestigden donkerbruine vermoedens die men al langer had maar misschien nog het voordeel van de twijfel gaf.

Trump en Biden hebben geen geheimen meer

In dat licht bezien zijn Trump en Biden beiden eigenlijk al ontmaskerd: ze zijn ruim over de pensioengerechtigde leeftijd en hebben hun levens achter zich. Er is weinig potentie voor verdere verrassingen wat betreft hun standpunten of karakters. Van Biden is bekend dat hij als senator wetsvoorstellen steunde die schadelijk uitpakten voor de Afrikaans-Amerikaanse gemeenschap. Die lijkt het hem grotendeels vergeven te hebben omdat hij acht jaar onder de eerste zwarte president diende. Van Trump weet men inmiddels ook wat je kunt verwachten en welke lijken hij in zijn kasten heeft. Voor zover zijn aanhang dat überhaupt als waarheid erkent vinden ze het niet erg. Zijn overwinning in 2016 is deels toe te schrijven aan juist het feit dat hij in alles de tegenpool was van de uiterst professionele en ervaren maar daadoor ook erg ‘ge-scripte’ en niet-authentieke Hillary Clinton.

Vriendschap tussen Cramer en Biden

What It Takes is het soort boek dat nu niet meer snel gepubliceerd zou worden. Cramer heeft ruim vijftig pagina’s nodig voor de openingsscène waarin George H.W. Bush de ceremoniële ‘first throw’ doet van een honkbalwedstrijd van de Astro’s in Houston. Cramer beschrijft niet alleen de gigantische logistieke voorbereiding die nodig is voor dit paar minuten durend toneelstukje, hij verbindt die bovendien met Bush’s jeugd en sportieve concurrentiedrang die hem tijdens zijn vooroorlogse jeugd is meegegeven. Hij beschrijft uitgebreid hoe Joe Biden het huis in Wilmington, Delaware kocht met geld dat hij niet had, waarvan het dak moest worden vervangen en Biden zelf de asbest uit de kelder haalde omdat hij de aannemer te duur vond. Biden woont nog steeds in dat huis en de media-optredens vanuit diezelfde kelder tekenen zijn campagne.

Richard Ben Cramer overleed in 2013. Joe Biden, toen net begonnen aan zijn tweede termijn als Obama’s vice-president, sprak enkele maanden later op een herdenkingsdienst: “It is a powerful thing to read a book someone has written about you, and to find both the observations and criticisms so sharp and insightful that you learn something new and meaningful about yourself. That was my experience with Richard.”

What It Takes is voor Amerika-watchers alleen al vanwege het inkijkje in het karakter van Biden het lezen waard. Zeker, Biden wordt omschreven als zeer sympathiek, volks en ‘down-to-earth’. Maar ook als iemand wiens sterkte gelijk zijn zwakte is: hij beschikt over een bovenmaatse zelfverzekerdheid, is niet gespeend van enige grootspraak, is impulsief en heeft de neiging mensen voor de gek te houden.

Wellicht heeft Biden met Trump gemeen dat hij zelf zijn grootste vijand is, of althans vooral zichzelf zal moeten overwinnen. Door zich gedeisd te houden in zijn bunker in Delaware terwijl Trump zichzelf in de vingers blijft snijden lijkt hij dat te hebben begrepen. Of het veel goeds belooft voor een mogelijk presidentschap van Biden is een tweede.

Leave a comment